We hebben geleerd dat bedrijven streven naar winst door hun opbrengsten te vergroten en/of hun kosten te verlagen. Kosten kun je verlagen door slimmer en sneller te werken. Sneller door bijvoorbeeld 15 fietsen in plaats van 10 fietsen per uur te maken. Of die 10 fietsen niet in één uur te maken, maar in een half uur.
Als je meer producten maakt per uur is de arbeidsproductiviteit verhoogd.
Hoe kun je zorgen voor een hogere arbeidsproductiviteit? Door bijvoorbeeld een cursus (scholing) te volgen, waardoor je beter weet hoe iets gemaakt of gedaan moet worden. Ook kun je sneller werken door nieuwe technologie te gebruiken.
Denk maak aan de kassa bij de supermarkt. Producten worden gescand, in plaats van elke keer met de hand ingetoetst. Dat scheelt tijd, en de kans op fouten is kleiner. Het bespaard dus geld voor de supermarkt.
Opdracht:
Noem twee voorbeelden van technologische ontwikkelingen waarvan bedrijven gebruik maken om kosten te besparen.
maandag 4 februari 2008
Gewijzigde lesplanning
29 januari: Huiswerk: lezen en maken 5.1. en 5.2
5 februari: Huiswerk: 5.3 lezen en maken.
In de les worden 5.3 en 5.4 besproken. Daarna gaan we zelfstandig met 5.4 aan de slag.
12 februari: SO begrippen H4 en H5
Leer alle begrippen die je tegenkomt in de leerteksten en het werkboek. Dus niet alleen de begrippen in de begrippenlijst!
19 februari: Huiswerk: samenvatting maken over H4 en H5 (1/2 punt extra voor SO bij goed resultaat).
In de les: extra oefeningen H4 en 5
26 februari: VOORJAARSVAKANTIE
4 maart: Proefwerk H4 en 5
5 februari: Huiswerk: 5.3 lezen en maken.
In de les worden 5.3 en 5.4 besproken. Daarna gaan we zelfstandig met 5.4 aan de slag.
12 februari: SO begrippen H4 en H5
Leer alle begrippen die je tegenkomt in de leerteksten en het werkboek. Dus niet alleen de begrippen in de begrippenlijst!
19 februari: Huiswerk: samenvatting maken over H4 en H5 (1/2 punt extra voor SO bij goed resultaat).
In de les: extra oefeningen H4 en 5
26 februari: VOORJAARSVAKANTIE
4 maart: Proefwerk H4 en 5
maandag 28 januari 2008
Produceren, en winst maken. Hoe doe je dat? (Hoofdstuk 5)
Winst maken is een van de belangrijkste doelen van bedrijven. Liefst zo veel mogelijk. Winst maak je door je opbrengsten te verhogen. Dat kun je doen door meer geld te vragen voor je producten (de prijs te verhogen). Of door er meer van te verkopen. Één nadeel: de consument moet je (dure) product wel kopen natuurlijk. Andere bedrijven verkopen dezelfde spullen misschien wel voor minder geld, en misschien zijn die net iets cooler.
Voor bedrijven is er nog een andere manier om de winst te vergroten: het verlagen van de kosten. Immers, winst is opbrengsten (omzet) min kosten. Hoe lager de kosten, hoe hoger de winst.
Hoe kun je kosten verlagen? Door 'schaalvergroting', een moeilijke term voor het opschroeven of vergroten van de hoeveelheid geproduceerde producten. Je maakt dus meer producten. Dat kan op vier manieren (zie ook leerboek blz. 65):
1. Bedrijfsvergroting - Het groter maken van een fabriek zorgt ervoor dat je meer ruimte hebt om meer producten te maken. Die probeer je te maken met dezelfde mensen en machines.
2. Mechanisatie en automatisering. Werk dat machines en computers beter en sneller kunnen doen dan mensen, vervangen door die machines en computers. Zo kun je sneller (dus goedkoper) produceren.
3. Specialisatie - Alleen doen waar je heel goed in bent. Dat kun je dan ook goedkoop maken.
4. Intensivering - De machines bijvoorbeeld ook 's nachts benutten. Sommige werknemers zullen dan nachdiensten moeten draaien. Voordeel is dat de fabriek niet uitgebreid hoeft te worden.
Begin twintigste eeuw zag je dat de mechanisatie de auto-industrie bereikte. Massaproductie was het gevolg. Auto's werden aan de lopende band geproduceerd. Zoals bij Citroën:

Schaalvergroting komt nu ook voor. Kijk maar eens naar de fabriek van Microsoft waar ze de Zune maken:

En bij Toyota wordt er ook aan de lopende band geproduceerd. Veel mensen komen er niet meer aan te pas, robots daarentegen wel. (Promotiefilmpje Toyota Turkije)
Er zijn zelfs bedrijven die gespecialiseerd zijn in het maken van robots voor fabrieken.
Voor bedrijven is er nog een andere manier om de winst te vergroten: het verlagen van de kosten. Immers, winst is opbrengsten (omzet) min kosten. Hoe lager de kosten, hoe hoger de winst.
Hoe kun je kosten verlagen? Door 'schaalvergroting', een moeilijke term voor het opschroeven of vergroten van de hoeveelheid geproduceerde producten. Je maakt dus meer producten. Dat kan op vier manieren (zie ook leerboek blz. 65):
1. Bedrijfsvergroting - Het groter maken van een fabriek zorgt ervoor dat je meer ruimte hebt om meer producten te maken. Die probeer je te maken met dezelfde mensen en machines.
2. Mechanisatie en automatisering. Werk dat machines en computers beter en sneller kunnen doen dan mensen, vervangen door die machines en computers. Zo kun je sneller (dus goedkoper) produceren.
3. Specialisatie - Alleen doen waar je heel goed in bent. Dat kun je dan ook goedkoop maken.
4. Intensivering - De machines bijvoorbeeld ook 's nachts benutten. Sommige werknemers zullen dan nachdiensten moeten draaien. Voordeel is dat de fabriek niet uitgebreid hoeft te worden.
Begin twintigste eeuw zag je dat de mechanisatie de auto-industrie bereikte. Massaproductie was het gevolg. Auto's werden aan de lopende band geproduceerd. Zoals bij Citroën:

Schaalvergroting komt nu ook voor. Kijk maar eens naar de fabriek van Microsoft waar ze de Zune maken:

En bij Toyota wordt er ook aan de lopende band geproduceerd. Veel mensen komen er niet meer aan te pas, robots daarentegen wel. (Promotiefilmpje Toyota Turkije)
Er zijn zelfs bedrijven die gespecialiseerd zijn in het maken van robots voor fabrieken.
maandag 21 januari 2008
Van katoenplant naar spijkerbroek



Een spijkerbroek is te koop in elke stad. De broek is gemaakt van katoen. De productie van een spijkerbroek begint bij de katoenplant, of eigenlijk het zaadje om een katoenplant te krijgen.
Het zaad wordt geplant op katoenplantages in Afrika en Azië.
De katoen wordt daarna verwerkt in fabrieken tot lappen (spijker)stof.
Daarna volgt het maken van de spijkerbroek. Vergelijk de volgende filmpjes eens. In welke spijkerbroekenfabriek wordt veel met machines gewerkt, en bij welke vooral met de hand?
Mocycle jeans:
Verses Jeans:
Als de broek klaar is, gaat 'ie naar de winkel. En soms wordt er ook nog reclame gemaakt.
Productie (introductie Hoofdstuk 4)
Productie
Productie (of produceren) is het maken van iets, met de bedoeling het te verkopen.
Wat heb je nodig om iets te maken? Je kunt namelijk niet iets zomaar maken. Je hebt spullen (bijvoorbeeld onderdelen voor een fiets) nodig, mensen die je product (de fiets) in elkaar zetten. En misschien heb je wel gereedschap nodig om het product in elkaar te zetten.
Wat je nodig hebt om te produceren noemen we in de economie productiefactoren. De drie productiefactoren die we onderscheiden zijn:
1. Natuur (landbouwgrond, water, olie etc)
2. Kapitaal (machines, gebouwen, gereedschappen)
3. Arbeid (personeel/werknemers)
Sectoren
Wat moet je verder weten van produceren? Dat de economie uit verschillende sectoren bestaat. Een primaire sector (nadruk ligt op productiefactor natuur) daarin veeboeren en vissers, maar ook de oliewinning (Shell bijvoorbeeld).
Verder bestaat er een secundaire sector, die bestaat uit bedrijven die spullen die de primaire sector maakt, verwerkt tot nieuwe producten. Deze sector wordt ook wel de industriële sector genoemd, omdat het vaak gaat om bedrijven met grote fabrieken waar producten worden gemaakt. Een voorbeeld van een bedrijf is Corus, een metaalverwerkingsbedrijf. Dit bedrijf levert niet direct aan consumenten, maar verkoopt geplet plaatstaal aan bijvoorbeeld autofabrikant Renault, die er vervolgens bijvoorbeeld motorkappen voor hun nieuwe Laguna van maakt.
Als de secundaire sector de spullen heeft gemaakt, komen ze terecht bij verkoopbedrijven, die zich in de tertiaire sector bevinden. Deze bedrijven streven naar winst, en maken zelf geen producten, maar leveren vooral diensten, zoals het verkopen van spullen. Voorbeeld van een bedrijf uit de secundaire sector is Albert Heijn.
Een buitenbeentje van de sectoren is de quartaire sector. Dat is de (enige) sector die niet streeft naar winst. Het gaat om overheidsbedrijven, zoals de brandweer en scholen.
Bedrijfskolom
De bedrijfskolom is een kolom waarin je kunt zien welke bedrijven er achtereenvolgens worden ingeschakeld bij de totstandkoming van een bepaald product. Het laat dus de productieweg zien van oerproduct tot consument.

Productie (of produceren) is het maken van iets, met de bedoeling het te verkopen.
Wat heb je nodig om iets te maken? Je kunt namelijk niet iets zomaar maken. Je hebt spullen (bijvoorbeeld onderdelen voor een fiets) nodig, mensen die je product (de fiets) in elkaar zetten. En misschien heb je wel gereedschap nodig om het product in elkaar te zetten.
Wat je nodig hebt om te produceren noemen we in de economie productiefactoren. De drie productiefactoren die we onderscheiden zijn:
1. Natuur (landbouwgrond, water, olie etc)
2. Kapitaal (machines, gebouwen, gereedschappen)
3. Arbeid (personeel/werknemers)
Sectoren
Wat moet je verder weten van produceren? Dat de economie uit verschillende sectoren bestaat. Een primaire sector (nadruk ligt op productiefactor natuur) daarin veeboeren en vissers, maar ook de oliewinning (Shell bijvoorbeeld).
Verder bestaat er een secundaire sector, die bestaat uit bedrijven die spullen die de primaire sector maakt, verwerkt tot nieuwe producten. Deze sector wordt ook wel de industriële sector genoemd, omdat het vaak gaat om bedrijven met grote fabrieken waar producten worden gemaakt. Een voorbeeld van een bedrijf is Corus, een metaalverwerkingsbedrijf. Dit bedrijf levert niet direct aan consumenten, maar verkoopt geplet plaatstaal aan bijvoorbeeld autofabrikant Renault, die er vervolgens bijvoorbeeld motorkappen voor hun nieuwe Laguna van maakt.
Als de secundaire sector de spullen heeft gemaakt, komen ze terecht bij verkoopbedrijven, die zich in de tertiaire sector bevinden. Deze bedrijven streven naar winst, en maken zelf geen producten, maar leveren vooral diensten, zoals het verkopen van spullen. Voorbeeld van een bedrijf uit de secundaire sector is Albert Heijn.
Een buitenbeentje van de sectoren is de quartaire sector. Dat is de (enige) sector die niet streeft naar winst. Het gaat om overheidsbedrijven, zoals de brandweer en scholen.
Bedrijfskolom
De bedrijfskolom is een kolom waarin je kunt zien welke bedrijven er achtereenvolgens worden ingeschakeld bij de totstandkoming van een bepaald product. Het laat dus de productieweg zien van oerproduct tot consument.

Neem als voorbeeld de productie van een (aluminium) fiets.De productieweg begint bij het winnen van bauxiet (grondstof voor aluminium) en eindigt uiteindelijk bij de fietshandelaar die de fiets verkoopt aan de consument.
Tijdens deze productieweg worden verschillende bedrijven ingeschakeld. Zo'n bedrijf koopt van het vorige bedrijf in de bedrijfskolom iets in, om het vervolgens zelf te bewerken en het dan aan de volgende schakel verder te verkopen.
zondag 20 januari 2008
Lesplanning
Hoofdstuk 4 ('Aan het werk') gaat over het maken van dingen met de bedoeling het gemaakte te verkopen. In de economie noem je dat 'produceren' of 'productie'.
Daarna stappen we over op hoofdstuk 5. Ook dat gaat over produceren. Maar dan kijken we ook naar de invloed van technologie (waardoor we minder mensen nodig hebben bij de productie), en we kijken naar de gevolgen van produceren voor het milieu (waarom zijn sommige producten milieu-onvriendelijker dan anderen?).
Aan het eind van deze twee hoofdstukken krijg je een SO en een Proefwerk.
Planning lessen Hoofdstuk 4 en 5:
Datum, huiswerk en opmerkingen
8 januari: geen huiswerk
15 januari: 4.1 en 4.2
22 januari: 4.3 en 4.4
29 januari: 5.1. en 5.2
5 februari: 5.3 en 5.4
12 februari: SO begrippen H4 en H5
Leer alle begrippen die je tegenkomt in de leerteksten en het werkboek. Dus niet alleen de begrippen in de begrippenlijst!
19 februari: Extra les over H4 en 5
26 februari: VOORJAARSVAKANTIE
4 maart: Proefwerk H4 en 5
Daarna stappen we over op hoofdstuk 5. Ook dat gaat over produceren. Maar dan kijken we ook naar de invloed van technologie (waardoor we minder mensen nodig hebben bij de productie), en we kijken naar de gevolgen van produceren voor het milieu (waarom zijn sommige producten milieu-onvriendelijker dan anderen?).
Aan het eind van deze twee hoofdstukken krijg je een SO en een Proefwerk.
Planning lessen Hoofdstuk 4 en 5:
Datum, huiswerk en opmerkingen
8 januari: geen huiswerk
15 januari: 4.1 en 4.2
22 januari: 4.3 en 4.4
29 januari: 5.1. en 5.2
5 februari: 5.3 en 5.4
12 februari: SO begrippen H4 en H5
Leer alle begrippen die je tegenkomt in de leerteksten en het werkboek. Dus niet alleen de begrippen in de begrippenlijst!
19 februari: Extra les over H4 en 5
26 februari: VOORJAARSVAKANTIE
4 maart: Proefwerk H4 en 5
Werken met de weblog
Deze weblog is bedoeld als ondersteuning voor de economielessen van de klassen 2j en 2h. Bedoeling is dat je deze weblog wekelijks volgt. Dat kun je in de mediatheek doen, of thuis.
Op de weblog wordt vaak lesstof behandeld die ook al in de les is doorgenomen. Maar soms wordt er iets uitgelegd waar we in de les niet of onvoldoende aan toe zijn gekomen.
Wil je weten wat het huiswerk is? Of wanneer er een SO of proefwerk is? Volg dan ook deze weblog.
Op de weblog wordt vaak lesstof behandeld die ook al in de les is doorgenomen. Maar soms wordt er iets uitgelegd waar we in de les niet of onvoldoende aan toe zijn gekomen.
Wil je weten wat het huiswerk is? Of wanneer er een SO of proefwerk is? Volg dan ook deze weblog.
Abonneren op:
Posts (Atom)